In Nederland worden ontwikkelingen in de populatiegrootte van broedvogelsoorten met een wijde verspreiding al sinds 1984 gevolgd in het BroedvogelMonitoringProject (BMP) van SOVON, waarin vrijwilligers territoria karteren in ca. 1500 proefvlakken. Dankzij dat project hebben we een goed beeld van de aantalsfluctuaties van een groot aantal soorten, waaronder veel zangvogels. Naarmate de gegevensreeks langer en patronen duidelijker zichtbaar worden, dringt de vraag naar de oorzaken achter de waargenomen trends en schommelingen zich steeds meer op. Waarom zijn er in het ene jaar zoveel meer Tjiftjaffen dan in het andere, en wat veroorzaakte de achteruitgang van de Fitis in de jaren negentig? Om meer inzicht te krijgen in de factoren die de populatieontwikkeling van een aantal zangvogelsoorten sturen loopt sinds 1994 in Nederland het Constant Effort Site project (CES), gecoördineerd door het Vogeltrekstation en SOVON. In dit project vangen vrijwilligers op vaste plaatsen jaarlijks op 12 ochtenden tussen eind april en begin augustus vogels in mistnetten, en voorzien de vogels van een ring. Zo worden tegelijkertijd gegevens verzameld over populatiegrootte (totale aantal gevangen vogels), reproductiesucces (aantal eerstejaars) en overleving (terugvangsten van geringde individuen). Zo ontstaat de mogelijkheid tot een ‘geïntegreerde populatiemonitoring’ (Greenwood et al. 1993), die inzicht geeft hoe veranderingen in het aantal broedvogels van jaar op jaar worden bepaald door de balans tussen reproductie en sterfte. Kennis over die twee processen levert een belangrijke eerste aanwijzing of de oorzaken van aantalsveranderingen moeten worden gezocht in de broedtijd (in Nederland; reproductie) of in de rest van de jaarcyclus (in Nederland of daarbuiten; overleving). Met het CES worden alleen vogelsoorten gevolgd die zich laten vangen in mistnetten. Het betreft vooral kleine zangvogels die voorkomen in (riet)moerassen, struwelen en heggen. Ook bosvogelsoorten zijn zo te volgen, zolang ze af en toe afdalen uit de boomtoppen. Het CES loopt ondertussen ruim tien jaar, maar over de resultaten is tot dusver weinig gerapporteerd. Onlangs is een begin gemaakt met de analyse van het materiaal om inzicht te krijgen in de zeggingskracht van de gegevens en om na te gaan of verdere uitbreiding en sturing van het aantal vangplekken zinvol is. Een tweede aanleiding voor deze analyse was dat het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW, waarvan het Vogeltrekstation van oudsher deel uitmaakt), SOVON en de Ringersvereniging een overeenkomst hebben gesloten om in de komende jaren gezamenlijk richting te geven aan de activiteiten van het Vogeltrekstation. Daardoor ligt het meer dan ooit voor de hand om de gegevens verzameld door SOVON, die vooral verspreiding, aantallen, en tegenwoordig ook broedsucces van vogels betreffen, samen te brengen met die van het Vogeltrekstation, die vooral informatie bevatten over verplaatsingen en sterfte (maar ook over broedsucces). In deze bijdrage willen we een eerste indruk geven van de mogelijkheden die zo’n integratie biedt om populatieveranderingen bij zangvogels beter te begrijpen.

Op het Vinkentouw

CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding")

Vogeltrekstation

Henk van der Jeugd, Hans Schekkerman, & Frank Majoor. (2007). Het Constant Effort Site project: een vinger aan de pols van populaties van zangvogels. Op het Vinkentouw, 110(1), 16–28.