Op 14 mei 1988 toonde Onno de Bruijn me bij Bentheim in Nedersaksen een aantal planten van een Schermbloemige, die daar door enkele Twentse floristen waren opgemerkt en die niet met zekerheid op naam konden worden gebracht. Aanvankelijk dachten we aan Meum athamanticum (wat in vergelijkbare gevallen wel vaker schijnt te gebeuren). Pogingen om één plant in haar geheel te verzamelen, mislukten door de hardheid van de kalkgrond ter plaatse: een bloeistengel zonder ook maar een aanduiding van een wortel was al wat we in handen kregen. Dat voedde de veronderstelling dat de plant weieens een knol zou kunnen bezitten. Bij raadpleging van Tutins ‘Umbellifers’¹ bleek dat in dat geval maar twee opties openbleven: Aardkastanje ( Bunium bulbocastanum) en Franse aardkastanje ( Conopodium majus). In alle opzichten bleek de bloeistengel aan de diagnose van deze laatste te beantwoorden. De planten stonden op de grens van loofbos en gazon in het kasteelpark, samen met onder meer Zwartblauwe rapunzel ( Phyteuma spicatum subsp. nigrum) ) en Muurhavikskruid (Hieracium murorum). De Franse aardkastanje is een voornamelijk Westeuropese plant, die haar hoofdverspreiding heeft in Frankrijk, op de Britse eilanden en in kuststreken van Zuid- en Midden-Noorwegen.² In Duitsland werd zij voor het eerst aangetroffen in 1958, in België in 1975, en in beide landen werden sindsdien herhaaldelijk nieuwe vondsten gedaan.²³ Bij Brugge komt zij op ongeveer 10 km van de Nederlandse grens voor.² In Duitsland was zij bekend uit Noordrijnland 4 5, oostelijk Nedersaksen 5 6 en één plek in Thüringen 7; de vindplaats te Bentheim is de eerste in westelijk Nedersaksen en bevindt zich op ruim 7 km van onze grens. Qua standplaats sluit het voorkomen in Bentheim het meest aan bij de Belgische groeiplaatsen, die eveneens kasteelparken betreffen.²³