Snelle bloei van Hollandse irissen var. Imperator V. Lichtintensiteit en daglengte. Wanneer men Iris Imperator in kunstlicht in bloei trekt, blijkt het bloeipercentage afhankelijk te zijn van de intensiteit van het licht waarmee gedurende 16 uur per etmaal bestraald wordt (Hartsema en Luyten, 1953). Om deze waarnemingen te toetsen werd de duur van de belichting verminderd, terwijl de intensiteit gelijk bleef. De verkorting van de belichtingstijd tot resp. 14, 12, 10 en 8 uur gaf vrijwel geen vermindering van de bloei (Tabel I, A), hoewel de totale hoeveelheid licht per dag tot de helft teruggebracht was. Tabel I, B toont aan dat verdere verkorting van de belichtingstijd wel tot vermindering van het bloeipercentage leidt. Belicht men gedurende 10 uur per etmaal met afnemende lichtintensiteiten, dan ziet men ook de bloeipercentages afnemen. In 1954/55 bleek dat zelfs bollen van afnemende grootten (ter bestudering van de samenhang tussen bolgrootte en bloeipercentage) bij belichting gedurende 16 en 12 uur per etmaal alle bloeiden; bij 8 uur bloeide resp. 91 en 78 %, terwijl bij 6 uur slechts 22-28 % tot bloei kwam (Tabel I, C). Het blijkt dus, dat bij voldoende lichtsterkte ook kleinere bollen goede bloei kunnen geven, maar tevens blijkt dat ook deze kleine bollen niet gedurende 16 uur per etmaal belicht behoeven te worden, doch dat vermoedelijk met 10 uur volstaan kan worden. Wij menen uit deze resultaten te kunnen concluderen, dat de grootte van de assimilatie niet evenredig is met de belichtingstijd (Hartsema en Luyten, 1954). Wij stellen ons voor deze hypothese te toetsen door de grootte van de assimilatie te meten met behulp van de infrarood-absorptie methode, zodra het betreffende toestel betrouwbare resultaten geeft bij metingen over lange tijdsduur. In de na de bloei bepaalde drooggewichten (zie Tabel I, A-C) zien wij aanwijzingen dat de assimilatie bij de gebruikte lichtsterkte niet evenredig met de duur van de belichting toeneemt. Fig. 1 geeft een overzicht van de resultaten van 1950/51 tot 1954/55 waaruit men ziet dat voor goede bloei bij belichting gedurende 16 uur 40-49 cal per dag per bol van 1 cm2 <f) nodig waren, terwijl bij belichting gedurende 8 uur 91-96 % bloei bereikt werd met 23 cal. per dag per bol van 1 cm2 </>. Dit verklaart waarom wij in 1953 (p. 102) geen overeenstemming vonden tussen de grote hoeveelheid licht ( ± 40 cal per dag per bol van 1 cm2 </>), die voor onze proeven in kunstlicht nodig was, en de totale hoeveelheid zichtbare straling nodig voor goede bloei in de kassen ( ± 21.6 cal per dag per bol van 1 cm2 <f>) waar de natuurlijke daglengte slechts 8 uur bedroeg. De resultaten van de proeven in kortere dagen laten thans zien dat dezelfde hoeveelheid licht goede bloei geeft zowel in kunstlicht als in natuurlijk licht.