Van de langzamerhand al vele malen die ik op Schiermonnikoog geweest ben is één ding met stelligheid te zeggen, namelijk dat het altijd „te kort” was. Telkens wanneer ik weer een week of een paar dagen uitgespaard heb om naar het noorden te trekken, lijkt het of dit tijdgebrek nijpender wordt. Dit is trouwens ook zo; ofschoon ik mijzelf wijs maak het eiland grondig te kennen, heb ik tijdens het laatste verblijf weer enkele plekjes ontdekt, waar eigenlijk nù ook weer even gekeken moet worden, met het gevolg dat een twee of drie daags verblijf op het eiland dreigt te ontaarden in een uitputtende race. Zover ik weet heb ik mij maar één keer aan kunnen passen aan het zoveel rustiger tempo van de eilander en dat was tegen wil en dank. Een paar jaar geleden hadden enkelen van ons het naar later bleek weinig overwogen plan opgevat om de Kerstweek op het eiland door te brengen. Schiermonnikoog bereiken door de vol met drijfijs liggende Waddenzee kostte reeds grote moeite; het verlaten per schip bleek echter onmogelijk. Toen na enkele dagen vanaf Leeuwarden een vliegdienstje op gang kwam, bleek het dat heel wat mensen op het eiland steviger argumenten te berge konden brengen om onmiddellijk naar de vaste wal te vliegen dan wij. Zo regen de dagen zich aaneen met lange wandelingen over een wondermooi winters Schiermonnikoog en langdurige, hoewel steeds soberder maaltijden. Nu en dan werd er eens voorzichtig geïnformeerd bij Hotel van de Werf waar de geïmproviseerde vliegdienst zijn hoofdkwartier had. Een heerlijke tijd, die de nu weer immer gehaaste randstedeling steeds onwezenlijker voorkomt. Nauwelijks vijf maanden later, begin juni, zijn wij weer op het eiland. Op eerste Pinksterdag ’s morgens om half vijf lopen wij de Langestreek uit, richting Banckspolder met het ambitieuze plan door de kwelders naar de uiterste oostpunt te lopen en daarna door de Kobbeduinen en via het strand terug. In de bosschages in en rondom het dorp wemelt het van de zangertjes: fitisjes, tuinfluiters, spotvogels en grasmussen zijn overal aanwezig. Achter de jeugdherberg klinkt zowaar het geratel van een braamsluiper en even later ontdekken wij daar ook een man keep. Dit is voor begin juni zeker geen gewone zaak. De volgende dagen zouden wij ook op andere plaatsen nog verscheidene kepen horen en zien. Tot dusver echter is er nooit een positief broedgeval bekend geworden, zodat we deze vogels voorlopig maar voor late doortrekkers zullen houden.