De draaihals stond in het overzicht van N. v. d. Beek in „Anser”, julinr. 1968 gerangschikt in de eerste kolom, hetgeen wil zeggen, dat de soort op de Noord-Veluwe tot de zeldzame broedvogels wordt gerekend. Mijns inziens terecht. Landelijk gezien neemt de Veluwem.b.t. de soort een bevoorrechte plaats in. Je zou zeggen, dat draaihalzen bij voorkeur diluviale streken bewonen en hoge zandgronden, dus in het algemeen, naast Gelderland, oostelijk Nederland, Utrecht en Brabant. Er valt over te redetwisten, of het aantal broedende draaihalzen in onze omgeving niet wat hoger ligt dan 1-5, maar zoiets moet nog altijd worden bewezen. Intensieve inventarisaties moeten dat uitwijzen, maar deze zouden eigenlijk wat later in het seizoen moeten plaats vinden, omdat draaihalzen ongeveer half mei in hun broedgebied arriveren. Hun „gezang” lijkt op het roepen van de kleine bonte specht en het alarmgeluid „tsjek” heeft iets weg van dat van de grote bonte. Het is in het veld geen gemakkelijk op te merken vogel, niet alleen door zijn onopvallende boomschorsachtige kleur, maar ook door zijn vrij verborgen levenswijze. Hij is veelal op d? grond aan te treffen, daar zijn prooidieren haast uitsluitend bestaan uit mieren, hun poppen en nymphen. Het zou interessant zijn hun verspreiding te toetsen aan die van hun favoriete mieresoorten. De zekerste en beste methode is de broedgevallen zelf te constateren, dat gemakkelijker is dan het lijkt, omdat zij als holtebewoner in nestkasten zijn aan te treffen. Als zodanig hebben ze zich een vrij slechte reputatie verworven, omdat ze zich onverdraagzaam betonen tegenover hun broedende buren. Van de bewoonde nestkasten uit hun omgeving gooien zij het nestmateriaal uit en, omdat zij zelf laat broeden, treffen ze meestal al eieren of jongen aan, die met hetzelfde gemak naar buiten worden gewerkt. Als de draaihals zelf het eerste ei heeft gelegd eindigen de nestverstorende praktijken.