In het noordelijk gedeelte van de Atlantische Oceaan is de Noordse Stormvogel (Fulmarus glacialis) op volle zee wellicht de meest algemeen voorkomende vogelsoort. De Noordse Stormvogel is zeer variabel in kleur. De lichtste vorm heeft een enigzins meeuwachtig kleurpatroon met een volledig witte kop, hals en onderzijde en zilvergrijze bovenvleugels, rug en staart. Via allerlei tussenvormen met steeds meer grijs in de veren verloopt de variatie tot volledig donkergrijze exemplaren. Fisher (1952) maakte een onderscheid in vier kleurfasen: LL (doublé light), L (light), D (dark) en DD (doublé dark). Van Franeker & Wattel (1982) maakten hiervan nadere beschrijvingen en schetsen en suggereerden ook een simpeler tweedeling in een ’witte’ (LL) groep en een ’gekleurde’ (L+D+DD) groep vogels. De gekleurde groep is uiteraard zeer variabel maar in het veld goed herkenbaar, omdat altijd minimaal de nek en de bovenkop grijzig zijn. In het vervolg is de ’witte’ groep aangeduid met de lichte fase en de ’gekleurde’ groep met de donkere fase. De tweedeling is ook praktisch, omdat de lichte fase van de Noordse Stormvogel het meest voorkomt in het zuidelijk gedeelte van zijn verspreidingsgebied, terwijl de donkere fase overheerst in de meer noordelijk gelegen streken (Van Franeker & Wattel 1982). Tijdens een reis in eind juli en begin augustus 1993 met het Russische onderzoekschip de ’Professor Molchanov’, van Spitsbergen naar Oost-Groenland is het ons opgevallen dat de verhouding tussen de twee kleurfasen van de Noordse Stormvogels veranderde van overwegend donkere vogels in de nabijheid van Spitsbergen tot voornamelijk lichte vogels in de buurt van het pakijs langs de Oostgroenlandse kust. Tijdens de terugreis van Oost-Groenland naar Spitsbergen hebben wij dit nader bekeken met het volgende eenvoudige tel-experiment. Op verschillende tijdstippen hebben wij gedurende de terugreis vanaf de brug van de ’Professor Molchanov’ een kwartier lang de Noordse Stormvogels geteld die langs het schip voorbijkwamen. Hierbij werd genoteerd of het een lichte of een donkere vogel was, waarbij wij in eerste instantie naar de kleur van de kop hebben gekeken. Wij hebben alleen de vogels geteld die dicht genoeg voor het het schip langskwamen zodat hun kleur was vast te stellen. Door op deze wijze te tellen, in plaats van bijvoorbeeld de vogels die achter het schip aanvliegen, hebben wij zo veel mogelijk geprobeerd dubbeltellingen te voorkomen. Er werd geen afval over boord gegooid zodat dit de aantallen vogels niet positief heeft beïnvloed. Tevens werden de zichtcondities gedurende de telperioden genoteerd. Tijdens de reis was er weinig wind en de zeewater- en luchttemperaturen schommelden tussen de 0° en 7° Celsius. In figuur 1 is aangegeven waar wij tijdens de reis hebben geteld. Gedurende de vijftien minuten waarin wij telden legde het schip gemiddeld drie zeemijl (iets minder dan zes kilometer) af.