Door het Directoraat Generaal Milieubeheer van het ministerie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu is van 1988-1993 het Project Ecologische Inpasbaarheid Stoffen (PEIS) uitgevoerd. Onderdeel van dat project was een reeks studies naar de vooruitzichten voor Flora en Fauna omstreeks 2030. De coördinatie berustte bij A. Ovaa, J. Latour en R. Reiling (1993) en werd aangestuurd door G.P. Hekstra (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu) en J. van der Made (Landbouw Universiteit Wageningen). Het doel was het geven van prognoses voor aantalsontwikkelingen van Nederlandse plant- en diersoorten; het aangeven van de belangrijkste bedreigingen bij verschillende soortgroepen en het signaleren van lacunes in kennis over de invloed van milieuproblemen op de aantalsontwikkelingen voor de onderzochte soorten. Voor 1253 soorten planten, 58 soorten libellen, 68 soorten dagvlinders, 179 soorten broedvogels, 10 soorten vleermuizen en 38 andere zoogdieren zijn prognoses gegeven. Voor het onderzoek werd als uitgangspunt genomen de door het Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) opgestelde scenario’s voor de te verwachten ontwikkelingen ten aanzien van klimaat, verzuring, vermesting, verdroging, verspreiding van een chemicaliën. Een scenario voor de verstedelijking en de versnippering van de ruimte ontbreekt helaas nog, maar sommige auteurs geven dat wel aan. Alle rapporten zijn op het ministerie opvraagbaar (Ovaa, Latour & Reiling 1993). In dit artikel wordt een sterk ingekort verslag gegeven van de bevindingen. Het eindrapport Ecologische inpasbaarheid van het omgaan met stoffen (Hekstra 1993) en de Conclusies en Samenvattingen van het PEIS-Beleidssymposium (9 december 1993) te Den Haag (Hekstra 1994) bevatten meer informatie dan in dit artikel zal worden behandeld. In dit artikel willen wij ons vooral wat meer richten op vogels en mogelijke aanvullingen. Alle rapporten bevatten meer gegevens dan hier kan worden besproken.