Doordat veel vogels leven in een omgeving met wisselende omstandigheden, bijvoorbeeld het klimaat, dient de voortplanting in een periode te vallen waarin een maximum aan overlevingskansen bestaat voor zowel oude als jonge vogels. Zowel het broeden als het jongen grootbrengen dient daarom in een zo gunstig mogelijke tijd te gebeuren. De voortplantingscyclus op deze breedtegraad vindt plaats in het zomerhalfjaar (maart – augustus), hetgeen niet alleen verband houdt met temperatuur van lucht en water, maar tevens met de voedselbeschikbaarheid (diversiteit), waarbij voedselkwaliteit en -kwantiteit een gewichtige rol spelen. Vooral tegen het eind van de broedtijd, als de kritische overlevingsfase van de jongen wordt bereikt, dienen de omstandigheden optimaal te zijn, wil er een goede kans van overleven voor de jongen zijn (Bezzel 1977). Gedetailleerde studies over de voedselvoorziening en de jaarlijks terugkerende reproductie aan verschillende vogelsoorten in verband met het succesvol grootbrengen van het nageslacht, suggereren dat er een verband bestaat tussen de voedselbeschikbaarheid en het broed, hetzij tijdens de toename òf de climax, òf de afname van voedselbeschikbaarheid (Daan et al 1989). Tijdens het oecologisch onderzoek aan broedvogels van de Waterral (Rallus aquaticus), werd de vraag gesteld:

Het Vogeljaar

CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding")

Stichting Het Vogeljaar

Gerard H.J. de Kroon. (1999). Een oriënterende studie Hoe verhoudt zich de jaarlijkse reproductie van kuikens van de Waterral Rallus aquaticus tot het voedselaanbod in het water?. Het Vogeljaar, 47(5), 198–203.