De Europese Kolgans broedt in het noorden van Rusland en Siberië. Een deel van de broedvogels trekt naar het zuidwesten en overwintert in het westen van Europa, met name in Nederland. Het aantal Kolganzen in Nederland lag in de jaren zestig rond 50.000, maar is sinds 1970 sterk gestegen tot ruim 600.000 vanaf 1995. Daarna lijkt het aantal hier min of meer stabiel te zijn. Na 1970 zijn steeds meer pleisterplaatsen (zowel voedselterreinen als slaapplaatsen) in gebruik genomen. Aanvankelijk kwam de Kolgans in Nederland vooral voor in drassige en vaak ten dele blank staande graslandgebieden. Elders in Europa foerageerde de Kolgans al eerder op bouwland. Ook in Nederland bezoekt de Kolgans nu regelmatig bouwland. Tot voor kort kwamen de meeste Kolganzen ons land pas vanaf december binnen. Tegenwoordig arriveert een groot deel echter in november. In de allerlaatste jaren komt een flink aantal al aan in oktober. Voor de vervroegde aankomst is nog geen duidelijke verklaring gevonden. De Kolgans start bij zacht weer al in de loop van februari met wegtrek naar het oosten. De hoofdmacht vertrekt echter in maart. De volgende factoren worden als verklaringen voor het toegenomen aantal beschouwd: Gedaalde sterfte door sterk afgenomen afschot. Voedsel van betere kwaliteit in doortrekgebieden en in winterkwartieren zou de mortaliteit beïnvloed kunnen hebben. Ook wordt gedacht dat veel Kolganzen trekroutes en winterkwartieren veranderden, met als gevolg: meer Kolganzen in West- en bijvoorbeeld minder in Midden-Europa. Het jongenpercentage is bij de Kolgans van 1960 tot 2000 geleidelijk iets gedaald. Recent ringonderzoek suggereert dat er bij de Kolgans geen streng van elkaar gescheiden broedpopulaties bestaan. Als gevolg daarvan zouden Kolganzen uit een bepaald broedgebied verschillende winterkwartieren kunnen bezoeken.