In Zeeuws-Vlaanderen broeden vier soorten kraaiachtigen: Gaai, Ekster, Kauw en Zwarte Kraai. Tot in de jaren zeventig werden ze sterk vervolgd (Suetens et al 1961, Enkelaar 1967, Sponselee & Buise 1975). Toen vanaf het midden van de jaren zeventig de vervolging goeddeels wegviel, nam het aantal broedparen van alle vier de soorten toe (Buise & Tombeur 1988) en daarmee ook de roep om hernieuwde vervolging. Zo verschijnen er in de Zeeuwse pers regelmatig berichten dat door kraaiachtigen de stand van zang- en weidevogels zwaar onder druk staat. Weidevogels hebben in de broedtijd weliswaar te duchten van kraaiachtigen, maar men vergeet dat ontwatering, scheuren van graslanden en populierenaanplant in natte graslanden in de tweede helft van de vorige eeuw in Zeeuws-Vlaanderen, een bijzonder negatief effect op de stand van weidevogels hebben gehad (De Smet & Castelijns 1995). De weidevogelstand is pas echt gebaat bij herstel van natte weilanden. Ook kap van populieren in en nabij weidevogelgebieden, waardoor kraaiachtigen nestgelegenheid in de directe omgeving van weidevogels wordt ontnomen, is een goede maatregel. Zowel in 1994 als in 2002 zijn in Midden-Zeeuws-Vlaanderen kraaiachtigen geïnventariseerd. Voor een deel van het gebied, de Braakmanpolder die ongeveer één vijfde van het gebied beslaat, zijn zelfs gegevens vanaf de jaren zestig voorhanden.