De Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging regio Friesland brengt een driemaandelijks mededelingenblad, “It Frije Fjild” uit. In het j.l. julinummer stond een artikel geschreven door de heer Aiko Timmer, waarvan hierna enige citaten volgen: ... “Het schoot me onwillekeurig te binnen toen ik het boekje Roofvogels: bedreigend of bedreigd?”, een uitgave van de Werkgroep Roofvogels Noord- en Oost-Nederlans (WRNON), had gelezen. Geteld heb ik het niet, maar ik acht het niet onwaarschijnlijk dat in dit werkje het woord “jager” vaker wordt genoemd dan het woord “havik”, en dan (hoe kan het ook anders) in negatieve zin. Ik kan mij vergissen, maar volgens mij hébben die mensen iets tegen jagers. Enkele citaten: “`het gedachtengoed van jagers en aanverwanten leent zich bij uitstek voor acties tegen haviken”. “Wie heeft er belang bij dode roofvogels? – Jagers en jachtopzichters”. “De gemiddelde jager is slecht of in het geheel niet geïnformeerd over populatiedynamische aspecten van predatoren en roofvogels”. “De campagne tegen de vos, in de winter van 1991-92 door de KNJV ingeluid, heeft in Noord-Nederland geleid tot een hausse in het aantal vergiftigde roofvogels”. Ik zou nog wel even door kunnen gaan, maar ik neem aan dat U er al genoeg van hebt. Hoe anders was de toonzetting bij de “oude” natuurschrijvers zoals Versteeg, Wigman, Gazenbeek etc. Zij stonden blijkbaar met beide benen nog zo vast in de natuur, dat zij een heel ander beeld hadden van de relatie tussen jager en natuur. Als voorbeeld een citaat uit het boek ”Luchtridders en Roofgespuis in het hart van Holland” van J. Versteeg. Het betreft hier de relatie tussen een jachtopzichter en een aantal haviken in zijn jachtveld: “Zo hadden de haviken aan hem een goede beschermheer en daar hij bovendien nog zorgde, dat geen enkele persoon, die hij niet vertrouwde, in de nabijheid van de horst kwam, ging het hun uitstekend. De eieren kwamen uit, de jongen groeiden als eendekuikens en hadden steeds meer voedsel nodig. Regelmatig voerde het mannetje mondvoorraad aan en uit de veren en beenderen, die in de omgeving van de horst voor het oprapen lagen, leerde de schut, dat gaai, kraai, houtduif en ekster hun leven hadden moeten offeren om de jonge roofridders te voeden en dat vond hij heel best”. Een heel ander geluid, nietwaar? Men kan zichzelf de vraag stellen waarom een organisatie als de WRNON er zoveel belang bij heeft om de jagers in een kwaad daglicht te stellen. Ach, het is vaak het oude verhaal: Men wil graag omhoogklimmen en dat gaat nu eenmaal zo gemakkelijk over de rug van een ander.