De aarde was wit berijpt en de maan scheen op zijn mooist in die ene nacht. Koperwieken vonden feilloos hun weg in het donker. Door het gejammer van de bosuil klonk de eenzame schreeuw van een reiger. De zon brak door de schitterend roze ochtendnevel en alle leven ontwaakte. Het gekwetter van de mezen en het bescheiden wintergezang van de roodbotst werden onderbroken door een angstschreeuw toen de hongerige sperwer toesloeg. Doodse stilte, heel even. Daarna was alles als tevoren.