Jaap werd maar 76 jaar en ik had vast verwacht dat hij minstens 100 zou worden. We hadden alleen telefonisch en schriftelijk contact. Hij stuurde mij krantenknipsels over roofvogels in zijn plaatselijke krant en voorzag mij van informatie en adressen (o.a. over de kwestie Malta). Van ons kreeg hij De Takkeling en de overige WRNpublicaties en persberichten. Uitgebreid werd alles overgenomen in het Vogeljaar, Jaaps lijfblad. Overal waar “roofvogel” stond, maakte hij consequent “stootvogel” van. Daar is trouwens nooit een woord over gesproken. We vonden het best van elkaar. Vrijheid blijheid. Jaap is geen gemakkelijke man, zei men. Nooit wat van gemerkt. Onze telefonische contacten verliepen heel plezierig. Hij vertelde van zijn activiteiten en klonk altijd sterk en gedreven. “Word je nooit eens moe, Jaap?” vroeg ik hem wel eens, wanneer ikzelf, toch aanzienlijk jonger, uitgeteld achter mijn bureau zat. Jaap had er geen last van. Mijn bewondering voor hem groeide toen ik van Rob vernam over zijn acties tegen de jacht op trekvogels. Hoe hij letterlijk met gevaar voor eigen leven tussen de Franse en Maltese jagers stond (daar zijn Nederlandse jagers watjes bij), dit stuitende volksvermaak fotografisch vastlegde en bij de autoriteiten aankaartte. Bewondering voor zijn talloze publicaties en voor de wijze waarop hij met zijn handicap (stotteren) omging. Hij gaf lezingen en excursies en praatte als Brugman.