Ondanks soms sterke wisselingen in aantallen territoria per soort kon het totaal aantal territoria voor de zangvogels vastgesteld worden op 750. Dit is 405 territoria per 100 ha. Een duidelijke vooruitgang vertoonden Winterkoning, Bosrietzanger, Kleine Karekiet, Koolmees, Tjiftjaf en Fitis. Ongeveer stabiel zijn Heggemus, Nachtegaal en Grasmus. De achteruitgang bij de Sprinkhaanrietzanger, Rietzanger en Rietgors is mogelijk geen reële achteruitgang, maar te wijten aan het feit dat deze soorten overdag niet optimaal te inventariseren zijn, terwijl ook nog weersinvloeden een rol gespeeld kunnen hebben. Het aandeel van de grote grondbroeders in het totale broedbestand van het terrein blijft onveranderd laag. Nog steeds is er een aanzienlijke predatiedruk die vooral duidelijk gedemonstreerd wordt door het lage broedsucces van de Knobbelzwaan (1% kans op uitkomen van de legsels!). Wel was er een toename in het aantal tomen Wilde Eenden met pulli. De overige eendensoorten vertoonden ongeveer eenzelfde minimaal beeld als voorgaande jaren. Van de Fuut en het Dodaars werden geheel geen pulli vastgesteld. Het totale aantal pulli voor watervogels (eenden, koeten, fuut — achtigen) is ± 190, vergeleken met 65-70 in 1987 en 140-160 in 1986 (Walters, 1986b, 1988a). Kokmeeuw, Zilvermeeuw en Stormmeeuw tonen vrijwel geen belangstelling meer voor de voormalige broedplaatsen. Door het droogvallen van een van de grotere poelen kwamen een paar Kleine Plevieren en vier paren Kieviten tot broeden, doch de legsels gingen verloren door predatie (4x) en verhoging van de waterstand (1x). De Wulp lijkt geheel uit het terrein verdwenen te zijn. Scholeksters vertonen nog voortplantingsgedrag, maar het broedsucces is nihil.