In 1990 en 1991 werd het onderzoek naar het voorkomen van broedvogels in het Amsterdamse Westelijke Havengebied waar nog mogelijk op dezelfde basis als in voorgaande jaren (Walters 1990A en 1990B) intensief voortgezet. Helaas gingen al veel terreinen verloren door vernietiging van de spontaan opgekomen wilde vegetatie. Daarbij werden niet alleen terreinen aan het natuurgebied onttrokken voor concrete bedrijfsvestigingen, maar groter nog was de schade door het zogenaamde “opschonen” van terreinenjteneinde deze voor klaarblijkelijk nog te weinig gemotiveerde ondernemers eventueel toch nog aantrekkelijk te maken. Op kaart E-01 is onderscheid gemaakt tussen recente gebiedsverliezen door bedrijfsvestigingen of -uitbreidingen (horizontaal gearceerd) en terreinen die bij een enigszins begripvolle benadering van het natuurgebeuren zeker nog een jaar of langer in natuurlijke staat gehandhaafd hadden kunnen worden (verticaal geärceerd). Verder werd op vele plaatsen de in vroeger jaren aangebrachte beplanting langs de wegen agressief aangepakt om het uitzicht op het royale aanbod van bedrijfsterreinen te vergroten. Zelfs werd het, nota bene op zogenaamd “groen” initiatief, nodig geoordeeld om een stukje natuur in ontwikkeling (ten westen van De Heining) grondig te vernielen om plaats te maken voor een bomenplantage (het Kneuzenbos, officieel Geuzenbos).