Vanaf 1984 tot en met 1997 heeft de Vogelwerkgroep Zuid-Kennemerland acht verschillende terreinen in de AWD op broedvogels geïnventariseerd. Deze terreinen, plots genoemd, beslaan samen een oppervlakte van 245 ha en vormen een mooie doorsnede van de AWD. De in deze terreinen verzamelde gegevens vormen het cijfermateriaal voor de grafieken. Van 1985 tot en met 1987 werd ook nog een extra terrein, het Rozenwaterveld, geïnventariseerd. Vanaf 1993 en 1994 werden nog twee plots toegevoegd met een gezamenlijke oppervlakte van 77 ha. In 1997 werd één plot, het Tweede Infiltratiegebied Zuid, opgegeven. In dat jaar werden echter drie plots in het Eerste Infiltratiegebied toegevoegd. Deze hebben een gezamenlijke oppervlakte van 120 ha. De aanleiding voor de inventarisaties was een reeks van misleidende publicaties in verschillende kranten, waarin een enorme achteruitgang van de broedvogels in de AWD gesuggereerd werd. Tevens werd een aantal natuurbeheersmaatregelen in de AWD gestart zoals het begrazen van enige terreinen en het opnieuw in hakhoutbeheer nemen van een aantal eiken-elzenbospercelen. Het hoofd van de sector Ecologie van de beheerder wilde graag de effecten van deze beheersmaatregelen op de broedvogels volgen. Zij verzocht de Vogelwerkgroep Zuid-Kennemerland om deze terreinen te inventariseren. De werkgroep voldeed graag aan deze wens en houdt met de inventarisaties een vinger aan de pols. Na veertien jaar broedvogels inventariseren kan geconcludeerd worden, dat in de beginjaren bijna overal de vogelstand toenam om in 1989 en 1990 de hoogste aantallen te bereiken. Hierna daalden de aantallen weer iets. De aantallen broedparen en het aantal broedvogelsoorten is goed te noemen vergeleken met andere terreinen in Nederland. Een aantal vogelsoorten is verdwenen of hard achteruitgegaan. Daarentegen kwam er een aantal nieuwe vogelsoorten bij en van enige soorten stegen de aantallen opvallend. Als er een duidelijke trend zichtbaar is geworden, is deze met de landelijke trend vergeleken. Meestal volgt de trend in de AWD de landelijke trend. Er is echter ook een aantal uitzonderingen. Een aantal mogelijke oorzaken die tot een trend geleid hebben, zijn: – de toename van de recreatie en de mogelijke gevolgen hiervan voor de broedvogels uit de binnenduinbossen – de begrazing met koeien en de achteruitgang hierdoor van vooral de rietvogels op het Eiland van Rolvers – het ruiger worden van de AWD, vooral met struiken, en de gevolgen hiervan voor verschillende broedvogels – de toename van Riet en de toename hierdoor van de verschillende rietvogels – de relatie tussen droogte in de sahellanden en de achteruitgang van de Grasmus – de komst van nieuwe predators en de gevolgen hiervan voor hun prooidieren – de gevolgen van strenge winters voor het aantal broedende Winterkoningen in – de AWD – de gevolgen van extreme jachtdruk tijdens de trek voor het aantal broedende Zomertortels in de AWD Het niet meer bejagen van kraaiachtigen in de AWD en het groeiende aantal van de kraaiachtigen in het algemeen heeft veel personen en groeperingen tot ongefundeerde uitspraken verlokt. Dit laatste gaat ook op voor de Vos. Zij beweren namelijk dat de hele vogelstand met de ondergang bedreigd zou worden. Na veertien jaar vogels inventariseren is duidelijk geworden, dat deze uitspraken naar het land der fabeltjes verwezen kunnen worden. In bijlage 1 staan in tabelvorm de aantallen broedvogels per jaar per terrein vermeld. Tevens zijn de bijlagen 2 en 3 opgenomen, die de inventarisaties van respectievelijk de watervogels en de roofvogels en uilen behandelen over de periode van 1987 tot en met 1997. Er is ook een lijst van inventarisanten van 1984 tot en met 1998 bijgevoegd (zie bijlage 4).