In de penode van oktober 1978 tot en met september 1983 waren duizenden amateurvogelaars in de weer met het nauwkeurig in kaart brengen van de Nededandse vogelwereld. Van maand tot maand, 12 maanden per jaar en 60 maanden op rij. werd het voorkomen vastgclegd. Daarbij werd als geografische eenheid een grid van 5 x 5 km gebruikt, zoals ook voor de Adas van de Nededandse broedvogels het geval was. Mede met behulp van het Rijksinstiruut voor Natuurbeheer (IJ sselmeer en Waddenzee) en de voormalige Deltadienst van Rijkswaterstaat (Zeeuwse Delta) bleek het mogelijk vrijwel alle 1 767 aüasblokken tenminste'eenmaal in deze vijf onderzoeksjaren voor elke maand te inventariseren. De volledigheidsgraad van het onderzoek per blok was zeer bevredigend Bij het vaststellen van de aanwezigheid van vogelsoorten in de blokken werd onderscheid gemaakt in: 1. gebruik makend van het terrein (code G) en 2. overtrekkend (code F). In vele blokken werd in geval van code G tevens de getalssterkte opgegeven. De omvang van het onderzoek laat zich het best besdirijven in een aantal getallen. Het aantal deelnemers dat is opgenomen in de waamcmcrslijstcn bedraagt 3 400. Daaronder bevinden zich een groot aantal vogelwcrkgroepen. Het totale aantal medewerkers zal de 5 000 dan ook ruimschoots overschrijden. De medewerkers aan het projekt stuurden 220 000 waarnemingskaarten in met een totaal van 5 000 000 waarnemingen. Deze betroffen 426 soorten en in het veld eenvoudig te herkennen ondersoorten. Bezien over de 60 onderzoeksmaanden resulteert deze massa aan gegevens in 20 000 verspreidingskaarten waarin, na het verwijderen van doublures, 4 000 000 waarnemingen zijn verwerkt. Een uigebreide controle op de juistheid van de ingevoerde gegevens slaat garant voor een betrouwbaar beeld van het voorkomen van alle Nederlandse vogels door het jaar heen. In het eerste deel van de atlas wordt in een aantal algemene hooldstukken allerlei uitleg en informatie aangaande totstandkoming en uitvoering van hef atlasproject gegeven. Tevens wordt het voorkomen van vogels in Nederland samenvallend besproken, waarbij wordt mgegaan op factoren die daarop van invloed kunnen zijn als weersomstandigheden en landschapsstructuur. Jaarcyclus en avifaumstische aspecten komen daarbij eveneens aan de orde. Het grootste deel van de atlas wordt in beslag genomen door besprekingen van het voorkomen van de afzonderlijke vogelsoorten. Om alle atlasblokken onderzocht te krijgen heefi vijf |aar veldonderzoek plaatsgevonden. De resultaten daarvan zijn samengevoegd tot 12 kaartbeelden; voor elke kalendermaand één kaart. Daartoe is per maand steeds de maximale eodenng uit de vijfjaren aangehouden (code G gaat boven code F) en het maximale getelde aantal vogels. Door het cumuleren van de gegevens over de vijf jaren ondstond een volledige dekking over het land, al kunnen de kaartjes een te optimistisch beeld geven over het voorkomen, ten gevolge van jaarlijkse verschillen in verspreiding. Van 338 soorten wordt het voorkomen in de vorm van versprcidingskaarten weergegeven. De opgegeven codes en aantallen worden met verschillende symbolen aangegeven. Hoe hoger hot opgegeven aantal vogels in een blok des te dikker de stip op de kaart. Bij soorten die gedurende het gehele jaar kunnen worden waargenomen zijn 12 kaarten opgenomen: januan tot en met december. Het betreft 197 soorten. Bij soorten die in de wintermaanden (vnjwel) niet voorkomen zijn de kaarten van december, januan en februan niet algcbecld, terwijl bij soorten die in dc zomermaanden incidenteel voorkomen de kaarten uit dc maanden juni, juli en augustus achterwege zijn gelaten. Aldus zijn er 55 soorten met 9 kaartjes. Bij schaarse soorten is de verspreiding tot drie perioden samengevoegd: maart tot en met juni, juli tot en met oktober en november tot en met februari. Volstaan wordt bij deze soorten dus niet drie verspreidingskaarten (44 soorten). Bij zeldzame soorten worden alle waarnemingen in één kaartje samengevoegd (42 soorten). Bij soorten die minder dan twaalf kaartjes kregen toebedeeld wordt de gewonnen ruimte vaak benut voor opmerkelijke verspreidingsbeelden uit afeonderli|ke onderzoeksmaanden of diagrammen die doortrekperioden of aantalsveranderingcn illustreren. Bij de meeste soorten wordt het voorkomen gedurende dc 60 ondcrzoeksinaanden in de vorm van een staafdiagram weergegeven. Deze geelt het percentage van de blokken waarin de soorten in de betrellénde maanden is aangetroffen, waarbij een correctie heeft plaatsgevonden voor het aantal per maand ondetzochle blokken. Het voorkomen, en in het bijzonder de verspreiding, wordt van soort tot soort uitvoerig besproken in de begeleidende tekst. Daarbij wordt aandacht besteed aan trekgedrag en ecologische eisen en wordt ingegaan op historische gegevens of bijzondere verschijnselen die in de loop van het project werden waargenomen. Bij broedvogels wordt aan het eind van de tekst een raming van het aantal broedparen c.q. territoria gegeven. Tenzij anders vermeld betreffen deze ramingen de periode 1979-85. Bij vergelijking van deze schatting met die uil de Broedvogelatbs (Tcixeira 1979) bedenke men dat door toegenomen kennis in de afgelopen jaren over verspreiding en dichtheden van broedvogels de aantallen vaak wat hoger uitvallen, zonder dat er sprake is van een werkelijke toename van dc soort!. Onderzoek naar de verspreiding van vogels door het jaar heen is een nieuw fenomeen. De kaarten in deze atlas wijzen op dc enonne dynamiek die de verspreiding van vele vogelsoorten op onze geografische breedte karakteriseert. De duiding daarvan moet door de geringe ervaring op dit terrein noodgedwongen vaak speculatief blijven. Dc kaartjes zelf vormen