We mogen ons als Nederlanders gelukkig prijzen met zoveel gebieden die rijk aan steltlopers zijn. Als vogelaars zijn we er gewend aan geraakt grote groepen Scholeksters en Bonte Strandlopers op het wad te kunnen zien. En zoveel Grutto's en andere weidevogels treffen we vrijwel nergens anders buiten Nederland aan. Tot nog toe heeft de natuurbescherming in Nederland zich dan ook vooral op twee aspekten geconcentreerd: het creëeren van weidevogelreservaten en veilig stellen van de slikken in de Waddenzee en Zuid-West-Nederland. Daarbij werd steeds beschermd wat er was, zonder al te veel te veranderen. Er zijn echter een heleboel steltlopers die het van een heel ander soort biotoop moeten hebben. zoals de Kleine Strandloper en de Bosruiter. We denken dan aan soorten die gebonden zijn aan zoetwaterslikken en drassige terreintjes in het binnenland. Doordat steeds meer van dergelijke drassige terreinen in Groningen en elders verdwijnen, wordt het voor deze soorten steeds moeilijken om geschikte foerageerplaatsen te vinden op hun vaak lange trekroutes tussen broed- en overwinteringsgebieden. De bedoeling van dit stuk is om dit specifieke vogelbiotoop van alle kanten eens te belichten. En om een diskussie in gang te brengen omtrent de vraag waar het heen moet met steltlopers en met de nog steeds groeiende stroom vogelaars en andere natuurliefhebbers die deze biotopen bezoeken om er Poelruiters en Breedbekstrandlopers te zien en om er te dromen van nog zeldzamere beesten uit het "shorebirds" boek.