Het Eems-Dollardestuarium, op de grens van Groningen met Oost-Friesland en Rheiderland, is de laatste zeearm in het Nederlandse Waddengebied waar het getij nog vrij spel heeft. Alleen al daarom neemt de Dollard binnen de Nederlandse kustgebieden een aparte plaats in. Een aantal eigenschappen maakt het gebied extra bijzonder. In de eerste plaats bestaat er een grote variatie in het zoutgehalte van het water. Zoet water wordt uit het achterland via de Eems en de Westerwoldsche Aa aangevoerd en mengt zich met zeewater dat via de Eemsmonding de Dollard binnen stroomt. Dit resulteert in een brakwatergetijdengebied dat, zowel op de wadplaten als op de hoger gelegen kwelders, aan een bijzondere gemeenschap van planten en dieren plaats biedt. Daarnaast ligt het gebied beschut tegen wind uit westelijke richtingen waardoor grote delen van de platen bedekt zijn met een fijnkorrelig sliktype. Het is het type sediment waarin bodemdieren zich graag vestigen, en die op hun beurt grote aantallen vogels aantrekken die van het rijke voedselaanbod profiteren. Het tellen van vogels in de Dollard boogt dan ook op een lange traditie (Braaksma & Timmerman 1969, Dantuma & Glas 1968, Zwarts 1967). De eerste tellingen waarbij het gebied systematisch werd bekeken stammen uit de tweede helft van de jaren zestig (Dantuma & Glas 1974). Dit gebeurde in een tijd waarin slechts summier gegevens beschikbaar waren over de omvang van doortrekkende en overwinterende vogelpopulaties, en dat gold te meer voor een uithoek van het land als de Dollard.