’De interpretatie van gegevens uit stookolieslachtoffer-teüingen: het monitoren van de gevolgen van chronische olievervuiling’ De voornaamste vraagstelling bij olieslachtoffer-tellingen op het strand is: aantal, soort, conditie en mate van oliebesmetting van gevonden kadavers. Aantallen worden doorgaans gepresenteerd als dichtheden (n/km), terwijl het aandeel olieslachtoffers wordt gepresenteerd als percentage (%-olie). Dergelijke tellingen worden in de meeste Europese kuststaten uitgevoerd, met geringe verschillen in methode, maar aanzienlijke verschillen in planning. In Nederland, met zijn ongeveer 670km lange kustlijn, worden ruim 100 trajecten zo vaak als mogelijk bezocht. Naast 2 nationale tellingen in december en februari wordt getracht om zoveel mogelijk trajecten maandelijks te bezoeken, in ieder geval in de winter. Kadavers worden gemerkt om dubbeltelling te vermijden. Zeevogelsterfte kan onder meer het gevolg zijn van strenge winterse condities, voedselgebrek, olie vervuiling en/of verstrikkingen in netten en touwen. Verhoogde aantallen op het strand kunnen ook goed het gevolg zijn van aanhoudende aanlandige wind. De grootste aantalsfluctuaties lijken echter te kunnen worden verklaard door veranderingen in de aantallen op zee en moeten derhalve met de nodige argwaan worden bekeken. Het aandeel met olie besmeurde vogels is verschillend voor de meeste soorten, maar van jaar tot jaar voor elke soort afzonderlijk tamelijk constant (hoog onder zeevogels, duikers en kustgebonden waterwild). Wel is het risico in verschillende zeegebieden anders. Aan de hand van indicator-soorten, kan de mate van olievervuiling van de zee door middel van strandtellingen worden nagegaan. Voor toekomstig beleid zou de reductie van het ’oliebevuilings-percentage’ een belangrijker doel moeten zijn dan de reductie van puur aantallen. De mogelijkheden voor gecoördineerd monitoring onderzoek in landen rondom de Noordzee moeten worden onderzocht en voorstellen voor een uniforme aanpak moeten verder worden uitgewerkt.