Pieter van Cuyck, een Haagse kunstschilder die Texel in the tweede helft van de 18e eeuw enkele malen bezocht verhaalt over Pierland (1789); "ongelooflyk is het onnoemelyk getal van nesten en eijeren..." Er werden jaarlijks ca. 30 000 eieren geraapt en naar Amsterdam verscheept. Soorten noemt hij niet expliciet. Hij spreekt over het (smakelijk) eten van "meeuwen-struiven" en vertelt verder dat de "groote meeuwen" werden verstoord omdat men konijnen ging fokken en dat ze naar het westeinde van het Vlie (kennelijk de Vliehors) vertrokken. Een aanwijzing, dat hier sprake was van Grote Mantelmeeuwen Larus marinus is in zijn tekst niet te vinden. Integendeel, volgens Drijver (1934 en 1957) werd de Zilvermeeuw Larus argentatus op Texel ’gro(o)te meeuw’ (en ook wel 'kokmeeuw’) genoemd. Streek-dialecten werken dit soort vergissingen in de hand. Texelaars noemden bijvoorbeeld de Torenvalk Falco tinnunculus ’havikkie’ en de Bosrietzanger Acrocephalus palustris ’braamsluper’. Naamsverwarring ligt hiermee op de loer als andere auteurs zaken gaan overschrijven zonder te beschikken over eigen kennis van de lokale situatie. Er is overigens nog een vermelding van het broeden van de Grote Mantelmeeuw op Texel. Twee Britse omithologen/verzamelaars publiceerden in 1890 een lijst van broedvogels van Texel, die hen was toegestuurd door Jac P. Thijsse (Candler & Candler 1890). Op deze lijst, waarvan zij vermelden dat Thijsse van alle soorten eieren of jongen had gezien, prijkt ook de Grote Mantelmeeuw. Echter, op een door Thijsse in 1894 zelf gepubliceerde lijst is deze soort zonder verder commentaar verdwenen en we vinden hem ook niet terug in latere publicaties van Leege (1907) en Daalder (in Kleinkemm 1910). We kunnen er vrijwel zeker van uitgaan dat Thijsse, die zijn lijst in 1890 nog vooral baseerde op eieren uit collecties van (veelal jeugdige) Texelaars, zich in de determinatie heeft vergist. Meeuweneieren zijn immers zeer variabel in kleur en grootte en Thijsse was toen nog een beginnend ornitholoog met weinig ervaring met kustvogels, in een tijd dat de literatuur zeer ontoereikend was. Overigens, ook de Havik Accipiter gentilis wordt op de lijst van 1890 vermeld en daarna nooit weer. Deze latere omissies, de onzekerheid in naamgeving en het voor Grote Mantelmeeuwen vreemde broedbiotoop van zandduinen, maken het zeer onwaarschijnlijk dat deze soort vroeger een (talrijke) broedvogel in onze contreien was.