Kruiden, zelden halfheesters. Bladen verspreid, tegenoverstaand of in kransen, vaak in een wortelrozet, enkelvoudig, zonder steunblaadjes. Bloemen afzonderlijk in de bladoksels of in schermen, trossen, aren of pluimen, met kleine schutbladen, zonder steelblaadjes, tweeslachtig, vaak heterostyl, actinomorf, zelden zygomorf, 5(4—9)-tallig. Kelk vergroeidbladig. Bloemkroon vergroeid-, zelden losbladig of ontbrekend. Meeldraden evenveel als kroonslippen en voor deze op de bloemkroon ingeplant, zelden afwisselend met staminodiën; helmknoppen met overlangse spleten openspringend. Vruchtbeginsel 1, bovenstandig, zelden halfonderstandig, meestal 5-bladig, doch 1-hokkig, met meestal vele zaadknoppen op een basale, centrale placenta; zaadknoppen hemianatroop of iets campylotroop, met 2 integumenten. Stijl 1, met 1 knopvormige stempel. Vrucht een met kleppen of een deksel openspringende doosvrucht met centrale zaaddrager. Zaden meestal vele, met vlezig of hoornachtig endosperm en een klein, recht embryo. Ca. 28 geslachten met bijna 800 soorten; bijna over de gehele aarde verspreid, met het grootste aantal soorten in de noordelijke gematigde streken en het kleinste in de tropen.