Overblijvende, kale, kruidachtige moerasplant, met wortelstok. Bladen verspreid langs de stengel, zittend, enkelvoudig, lijnvormig, aan de voet schedevormig, met een tongetje; okselschubjes aanwezig in de vorm van meercellige haren. Bloemen in een eindelingse, armbloemige tros, met schutbladen, tweeslachtig, actinomorf. Bloemdek 6-bladig, blijvend. Meeldraden 6, vrij; helmknoppen 2-hokkig, basifix, met overlangse spleten openspringend, extrors. Vruchtbeginsels 3—6, bovenstandig, aan de voet kort vergroeid, elk uit 1 vruchtblad bestaand, eenhokkig, met 2 basale, anatrope zaadknoppen; stempel 1, zittend, met lange papillen. Vruchtjes meestal 3, vrij, met een spleet aan de buikzijde openspringend (kokervruchtjes), met 1—2 zaden; deze zonder endosperm, met een recht embryo. De familie bestaat uit slechts 1 geslacht, Scheuchzeria L., met 1 soort en komt voor in de gematigde gebieden van Europa, Azië en N.-Amerika, tot in de poolstreken; in Europa zuidelijk tot de Pyreneeën, de Alpen en het noordelijke deel van het Balkan Schiereil., misschien ook in de Kaukasus.