Eenjarige of overblijvende, kale, kruidachtige moeras- of waterplanten. Bladen basaal, meestal in een wortelrozet, enkelvoudig, lijnvormig, aan de voet schedevormig, met een tongetje; okselschubjes aanwezig. Bloemen in een eindelingse aar of tros, zonder schutbladen, tweeslachtig of eenslachtig en tweehuizig, actinomorf, soms iets scheef. Bloemdek 2-, 4- of G-bladig. Meeldraden 4 of 6; helmknoppen 2-hokkig, basifix, met overlangse spleten openspringend, extrors. Vruchtbeginsels 3, 4 of G, bovenstandig, vrij of min of meer vergroeid, eenhokkig, ieder met 1 stempel en korte of ontbrekende stijl en met 1 meestal basale en rechtopstaande, anatrope zaadknop. Vruchtjes 3, 4 of 6, vrij of vergroeid, 1-zadig; zaad meestal zonder endosperm, met een recht embryo. 4 geslachten met in totaal ca. 15 soorten, vooral in de gematigde en koude streken van beide halfronden, zelden in de tropen en subtropen.