Overblijvende, hoofdzakelijk in brak of zout water groeiende, ondergedoken, kruidachtige planten, met een kruipende wortelstok. Bladen verspreid of schijnbaar tegenoverstaand of opeengehoopt aan de knopen, lijnvormig, zittend, met schedevormige voet of met een de stengel omvattend tongetje; de bladen onder de bloeiwijze soms gereduceerd tot scheden. Okselschubjes aanwezig. Bloemen eenslachtig, een- of tweehuizig, okselstandig, al of niet met bloembekleedselen. Meeldraden 3, 2 of 1; pollen bol- of draad vormig; bestuiving onder water. Stampers 1—8; vruchtbeginsels 1-bokkig; stijl kort of lang, enkelvoudig, met knop-, schild- of trechtervormige stempel, of gespleten, met 2 bandvormige stempels; zaadknop 1, hangend, meestal vrijwel atroop. Vruchtjes zittend of gesteeld, niet of aan de buikzijde openspringend; zaad zonder endosperm. De familie bestaat uit 6 geslachten en ca. 20 soorten en is over een groot deel van de aarde verspreid.