Overblijvende, kale, in zout of brak water groeiende, ondergedoken, kruidachtige planten, met een kruipende of knolvormige wortelstok en afgeplatte, al of niet vertakte stengels. Bladen verspreid, in 2 rijen, zittend, lijnvormig, gaafrandig, met schedevormige voet; okselschubjes aanwezig. Bloemen eenslachtig, een- of tweehuizig, in 2 rijen zittend op één zijde van een afgeplatte as, die aanvankelijk omhuld wordt door de schedevormige voet van een bladachtig schutblad (bloeischede). Bloembekleedselen ontbrekend of vertegenwoordigd door een op een schutblaadje gelijkende, bij de rand van de as zittende schub (retinaculum). Mannelijke bloemen met 1 meeldraad, met 2 gescheiden, met een overlangse spleet openspringende helmhokjes; pollen draadvormig; bestuiving onder water; vrouwelijke bloemen met een 1-hokkig vruchtbeginsel, 1 stijl en 2 draadvormige stempels; zaadknop 1, hangend, atroop. Vrucht niet of onregelmatig openspringend, gesnaveld door de blijvende stijl; zaad zonder endosperm. 2 geslachten en ca. 7, volgens anderen ca. 13 soorten, langs de zeekusten in de gematigde zone van beide halfronden.