Eenjarige of meestal overblijvende, kruidachtige, insectivore water-, moeras- of landplanten, soms epiphytisch. Bladen verspreid of in een rozet, zeer verschillend van vorm, ongedeeld en gaafrandig of in fijne slippen verdeeld. Bloemen meestal in trossen of aren, in de oksels van schutbladen en al of niet met steelblaadjes, of alleenstaand, tweeslachtig, zygomorf. Kelk 2—5-delig, 2-lippig of bijna regelmatig, na de bloei blijvend. Bloemkroon vergroeidbladig, vrijwel steeds 2-lippig, meestal gemaskerd; onderlip aan de voet gespoord of zakvormig verwijd. Meeldraden 2, aan de voet van de bloemkroon ingeplant, soms vergezeld van staminodiën; helmknoppen meestal 1-hokkig, aan de binnenzijde met overlangse spleten openspringend. Discus ontbrekend. Vruchtbeginsel 1, bovenstandig, met 2 mediane vruchtbladen, 1-hokkig, met centrale placenta; zaadknoppen talrijk, zelden slechts 2, anatroop; stijl kort of ontbrekend; stempel 2-lobbig. Vrucht een doosvrucht, met 2—4 kleppen of ringvormig of onregelmatig openspringend, met talrijke zaden, of zelden gesloten blijvend en met 1 zaad. Zaden klein, zonder endosperm en met weinig ontwikkeld embryo. 5 geslachten met ca. 250 soorten in de tropische en gematigde streken.