In de jaren 1999-2004 zijn 54 kleibosjes in Noordwest-Fryslân onderzocht op hun flora. Begin jaren ’90 werden in Flevoland al 52 kleibossen op soortgelijke wijze onderzocht. Het aantal planten dat per bos voorkomt is in Noordwest-Fryslân groter naarmate de bosoppervlakte groter is, maar neemt af naarmate bosjes verder van de dorpen af liggen. Het aantal kenmerkende bosplanten (als Robertskruid, Bos-andoorn of Mannetjesvaren) neemt toe naarmate het bos groter en ouder is en er bospaden aanwezig zijn. Deze resultaten komen in sterke mate overeen met het in Flevoland uitgevoerde onderzoek. Het aantal besverbreiders per bos neemt in Noordwest-Fryslân toe naarmate een bosje verder van de kust af ligt, in Flevoland neemt dit toe met de leeftijd. Dorpen blijken een belangrijke rol te spelen als brongebied voor soorten, waarbij diverse mechanismen werken (van spontane kolonisatie of een mate van verwildering). De betekenis van dump van tuinafval is in Noordwest-Fryslân niet zo groot als in Flevoland. Varens behoren in Noordwest-Fryslân alleen tot de eerste generatie van koloniserende bosplanten in de grote bossen. waar ze al binnen tien jaar aanwezig zijn. In de kleine bossen ontbreken ze. Omdat Mannetjesvaren bijvoorbeeld in elk dorp in tuinen voorkomt, kan de afwezigheid niet worden toegekend aan beperkingen in verbreiding, maar eerder in het ontbreken van reliëf en dood hout. Het artikel geeft een beeld hoe de ontwikkeling van de bosflora bij aanplant van nieuwe kleibossen kan worden versterkt (figuur 7). Gebruik van pioniersoorten met vakken van schaduwsoorten, aanleg van bospaden en reliëf (greppels) zijn gunstig voor de ontwikkeling van de bosflora. Wat de positionering in het landschap betreft is aanleg van bos nabij dorpen te verkiezen boven een verspreide aanleg in het landschap.