Deze bijdrage is een vervolg op een eerder artikel dat onder dezelfde titel in het voorjaarsnummer van 2008 verscheen. Een primair verschil tussen beide is dat de vorige onderzoeksperiode in de late herfst (2006 en 2007) viel, terwijl het hier beschreven onderzoek plaatsvond in februari (2009) en wel nadat het een aantal weken licht tot matig gevroren had. Als gevolg daarvan waren de kwelders en polders van Noard-Fryslân Bûtendyks vrijwel geheel verlaten van watervogels, in tegenstelling tot de vorige periode, toen er in het Noarderleech grote aantallen prooivogels zaten, zoals Goudplevieren. Kieviten, Spreeuwen, Smienten en talingen. In februari 2009 heb ik mijn studiegebied beperkt tot de Peazemerlannen op een plek die goed uitzicht bood over de slikvelden. Op het wad overwinterden daar nog volop vogels die op de prooilijst van de Slechtvalk voorkomen, inclusief steltlopers, meeuwen en eenden.