Dochter is druk bezig met leren lezen en schrijven. Ze geniet duidelijk van het optekenen van de eerste zinnetjes. Letters in de goede volgorde maken woorden, haar woorden vormen zinnen en de eerste zinnen smeedt ze al aaneen tot een verhaaltje. Misschien krijgt ze ooit zodanig de smaak te pakken dat ze schrijver wil worden. Die keuze moet ik haar dan ontraden. De tucht van het schrijverschap brengt met zich mee dat die geestige woordspeling of die fraai gevonden zinswending slechts eenmalig gebruiksrecht heeft. Als plagiaat – het overschrijven van andermans teksten – een zonde is, dan is het lenen en hergebruiken van je eigen verzinsels een doodzonde. Een schrijver die zich houdt aan de regel dat eigen werk recirculeren taboe is, ziet al schrijvende de hem nog toegestane taalvoorraad opdrogen. Langzaam raakt hij opgesloten in een zelf opgetrokken taalgevangenis, steeds harder op zoek naar een ontsnappingstruc om bij nieuwe zinnen te komen.