Al kort nadat voor het kind speciaal een nieuw aquarium met bijbehorende attributen in huis was gehaald, en het aangeschafte schooltje guppen aan de nieuwe leefomgeving gewend scheen, was het raak en werden de eerste jonkies uitgepoept. Hoewel veel borelingen meteen na hun lancering weer werden ingeslikt door moedervis zelf, werd snel duidelijk waarom voor de soort ook de naam miljoenenvisje in gebruik is. Wij leefden en werkten volop mee met de guppies. Uit de schuur werd een oud aquarium opgevist, er stond er ook nog een voor de grijp langs de straat en we gingen proberen leuke varianten te fokken, van roodstaartguppen tot negerguppies. Dat ging een poosje goed, tot vader het in zijn hoofd haalde een emmertje Hollands slootleven in een van de bakken leeg te gieten. Met daarbij ook enkele libellenlarven. En zo gebeurde het dat we merkten hoe steeds minder gup in dat aquarium rondzwom en steeds meer libellenjong. Goed beschouwd een bijzondere en bepaald wrede vorm van gedaantewisseling. Over het ontstaan van libellen doen meer vreemde verhalen de ronde. Althans deden, afgaand op een stokoud werkje dat voor mij ligt. Het is de vergeelde schriftuur van de Italiaan Sarot, die ons in 'Folklore of the dragonfly – a linguistic approach' onder andere meeneemt naar Roemenië (op de achtergrond draaien we toepasselijk wat smartelijke, sfeervolle liederen van de Roemeense Romica Puceanu – God hebbe haar ziel). Het verhaal, over de calul dracului, ofwel het paard van de duivel, gaat aldus. Op een dag zag de duivel op een groot meer een boer in een boot voorbijkomen Zelf niet in staat het meer over te steken, vroeg hij de boer dichterbij te komen zodat hij mee kon varen.