Professor C. BRUCH deelt in het door hem uitgegeven tijdschrift, Der zoölogische Garten, p. 421, het volgende door hem waargenomen geval mede: Sedert verscheidene jaren houdt hij in zijne woning eenige zeer tam geworden hagedissen (Lacerta agilis). Den 16 Julij j.l. ontving hij nu een jonge ringslang (Tropidonotus natrix), die nog geen voet lang en weinig dikker dan een penneschacht was. Hij bragt deze bij zijne hagedissen, die zich juist in de zon koesterden. Naauwelijks begon de slang zich te bewegen, of verscheidene hagedissen, vooral die, welke reeds lang in gevangen staat leefden en tot dusver met regenwormen gevoed waren, vielen op haar aan en poogden haar te pakken, geheel op de wijze, waarop zij het de wormen plegen te doen. Zij pakken dezen namelijk altijd eerst in het midden van het ligchaam en schudden hen eenige malen duchtig heen en weder, totdat de hinderlijke, al te levendige wormbewegingen ophouden, waarna zij den worm, te beginnen aan het eene einde, naar binnen zwelgen.