Dinotherium — Onlangs is eene ontdekking gedaan, welke veel licht verspreidt over het maaksel en de vormoedelijke levenswijze van dit reusachtig dier. Pater SANNA SOLARO heeft namelijk in het departement der Haute-Garonne in Frankrijk een geheel bekken er van ontdekt. De restauratie van dit stuk, dat 160 kilogrammen weegt, heeft drie maanden tijds gekost, LARTET vermoedt, dat het afkomstig is van eene nog grootere soort dan Dinotherium giganteum. De overdwarse doormeter tusschen de kammen der beide heupbeenderen bedraagt niet minder dan 1,8 meter; de hoogte, d. i. de afstand van de symphysis ossium pubis tot aan den bovenrand der heupbeenderen, is 1,3 meter. De beide doormeters van de eenigzins elliptische gewrichtskom voor het dijbeen zijn 0,205 en 0,185 meter; die van het eironde gat zijn 0,210 en 0,130 meter. Uit deze afmetingen kan men zich eenigzins den denkbeeld maken van de colossale grootte van dit bekken en van die van het dier, waaraan het behoord heeft. Vergeleken met het bekken van andere dieren, nadert het meer tot die van den olifant en van het Megatherium dan tot dat der Tapirs. Echter verschilt het ook in meer dan een opzigt van dat der beide eerstgenoemden. De merkwaardigste eigendommelijkheid is de aanwezigheid eener holte ter zijde van de gewrichtskom, tusschen deze en de spina inferior van het heupbeen. In deze holte bevond zich een beenstuk, dat er in geleed was en door SOLARO voor een os marsupiale werd gehouden. Wel is waar staan bij alle tot dusverre bekende marsupialiën de buidelbeenderen aan de schaambeenderen, doch SOLARO meent, dat bij een dier, welks hoofd ook zoozeer afwijkt van dat van alle andere zoogdieren, het niet verwonderen kan, dat ook de buidelbeenderen eene andere stelling hebben.