De Agronomische Zeitung van 1865 geeft (p. 570) een kort berigt over don Kozalchen-aardappel, onder welken naam men in het zuidoosten van Rusland, de Kirgisenteppe en Buchara eene waterplant verstaat: de Typha latifolia der kruidkundigen, bij ons als Lischdodde, hanebolten , waterknodsen , pommels , pompons , dullen , duren of doedels en onder vele andere namen bekend. (Zie de Landhuishoudkundige Flora, bl. 221—222). Het is eene plant, die in Nederland in ondiepe wateren, aan den kant van poelen en meren dikwijls voorkomt, in steng en bladeren eenigzins het midden houdt tusschen het gewone Lies en de Lischbloem of gele Iris , doch die, als zij bloeit, aan hare donkerbruine, knodsvormige bloemen even ligt te onderscheiden is. Vandaar ook de namen waterknodsen en bullepezen of ruggemeters (bij Kuilenburg), die daaraan dikwijls gegeven worden. De talrijkheid dezer inlandsche namen duidt het menigvuldig en in het oog vallend voorkomen van dit gewas genoegzaam aan. Het is waarschijnlijk dezelfde als de hanekollen, die weleer op Texel in gebruik waren volgens SCHOTEL, Oude zeden en gebruiken, Dordrecht 1859 , bl. 51. De Tscherkessen spreken met zoo groote achting van de voortreffelijkheid der Lischdodde, dat zij haar als eene heilige plant, een bijzonder geschenk dor Voorzienigheid beschouwen. Het benedenste deel van den stengel komt bij hen op ieder maal ter tafel, en in ieder huis vindt men ongeveer 3 voet lange bundels daarvan zamen gebonden hangen. Het wordt daar op de markt en bij alle groote handelaren verkocht; het best in het voorjaar, evenals spergie, als do plant begint uit te spruiten. De kozakken behandelen dit gewas zorgvuldiger; zij schillen het onderste deel van de steng af over eene lengte van 18 duim, van den wortel af gerekend, en eten dit als eene frissche, zeer algemeen geprezen spijze.