In den ongastvrijen uithoek van het Zuidamerikaansche vasteland, in het zuidelijk deel van Patagonië, zijn onlangs door de beide natuuronderzoekers CARLOS en FLORENTINO AMEGHINO de overblijfselen van verscheidene vogelsoorten ontdekt, van welke enkelen van inderdaad reusachtige afmetingen zijn. Deze overblijfselen werden gevonden in zeer oude tertiaire vormingen, hoogst waarschijnlijk behoorende tot de onderste lagen dezer formatie, en wel in de z. g. Pytherium-laag, gelijk die door de geologen, naar de in haar voorkomende overblijfselen van een uitgestorven, plantenetend zoogdier, genoemd wordt. Het gedeelte van Patagonië, waar bedoelde vogeloverblijfselen werden ontdekt, is eene onherbergzame, troostelooze woestenij, zonder eenig spoor van plantengroei en over eene aanzienlijke uitgestrektheid van de voornaamste levensbron, het water, geheel verstoken, zoodat beide onderzoekers het benoodigde drinkwater uit eene meer dan 100 kilometer ver verwijderde streek op muildieren naar hunne verblijfplaats moesten doen aanvoeren. De overblijfselen bestonden uit een groot aantal verbrijzelde schedels en snavels, alsmede eene menigte, vaak volkomen bewaard gebleven vleugel- en pootbeenderen en wel van niet minder dan vijftien soorten van vogels van verschillende grootte. De grootste van dezen behooren tot de nieuwe soorten Phororhacos en Brontornis.