Sedert meer dan 200 jaren had men in Hollandsch en Fransch-Guyana plantaadjes aangelegd en weder verlaten, de slavernij ingevoerd en weder afgeschaft, of ten minste de vrijverklaring der slaven in beraad genomen, voordat het aan de beide regeringen in de gedachte kwam de grensscheiding, waarvoor men in het jaar 1667 de Maroni aangenomen had, nader te bepalen en te onderzoeken, onder welke heerschappij de weinige het binnenland bewonende Indianen- en Negerstammen wel moesten gerekend worden te behooren. Men zou zich over de onverschilligheid van beide regeringen omtrent het bezit van eenige honderde vierkante mijlen gronds moeten verwonderen, indien deze onmetelijke , moeijelijk te genaken bosschen, die zich tot den evenaar uitstrekken, slechts eenige de minste waarde hadden. Deze verleent hun echter alleen de mensch, doch de bevolking is zoo gering, dat twee zielen op de vierkante mijl wel het maximum zal zijn der bevolking van het binnenland van Fransch-Hollandsch-Guyana.