Historische inleiding. GONZALO FERNANDEZ DE OVIEDO Y VALDEZ is de eerste, die in 1535, bij de beschrijving van een balspel (Batey) der Noord-Amerikaansche indianen, melding maakt van eene elastische massa, die voor de ballen gebezigd werd, hetgeen later door ANTONIO DE HERRERA in 1601 werd bevestigd. Men wist ook, dat deze massa verkregen werd, door insnijding, uit sommige boomen. In 1615 geeft JUAN DE TORQUEMADA eene korte aanduiding van den boom, waaruit de bedoelde stof verkregen wordt, maar eerst in 1751 beschrijft DE LA CONDAMINE nauwkeurig den caoutchoucboom en geeft er eene afbeelding van. Het gebruik van de caoutchouc, die in Europa aanvankelijk als overzeesche kuriositeit werd beschouwd, bleef zeer beperkt. Men hield zich bezig met het vinden van oplosmiddelen (HÉRISSANT, MACQUER, BERNIARD) en maakte uit oplossingen in terpentijn of aether gebrekkige voorwerpen, bezigde tevens het materiaal voor het wegwisschen van potloodstrepen. Omstreeks 1818 beproefden THOMAS HANCOCK en CHARLES MACINTOSH het fabriceeren van waterdichte kleedingstukken, maar de eerste pogingen mislukten en de kompagnons scheidden. Hancock zette alleen zijne proefnemingen voort en konstrueerde weldra een werktuig, waarmeê hij afval van caoutchouc aan een kon kneden tot volkomen homogene massa’s en dat hij mastikator noemde. Onderwijl vond MACINTOSH in 1823 een goed oplosmiddel voor caoutchouc in het steenkolenteerbenzine of benzol en slaagde hij er in goede waterdichte weefsels te maken.