Een bericht, over eene verschijning van eene zeeslang, geplaatst in het nummer van 18 November 1880 van het engelsche tijdschrift “Nature”, bracht mij op denkbeeld om de vraag van het vermoedelijk bestaan van dit dier voor het “Album der Natuur” te behandelen. Voorzeker kan het zijn nut hebben als een waarnemer, zij hij ook geen geleerde, zijne waarnemingen opteekent en bekend maakt, maar toch doen licht- of bijgeloovige menschen zeer dikwijls ondienst aan de wetenschap. Indien zij iets verwonderlijks gezien of gehoord hebben, weten zij er terstond wat van te verhalen, en maken van eene soms zeer eenvoudige zaak, door hunne verbeeldingskracht geholpen, een onbegrijpelijk raadsel, door er alle afmetingen van te vergrooten en er de zonderlingste fabeltjes bij te verzinnen. Daarbij komen nog de bedriegerijen, gepleegd door onwetenschappelijke personen, die allen door geldzucht daartoe gedreven worden. Dit zal dan ook de voornaamste reden geweest zijn en nog zijn, waarom, indien men waarnemingen van vreemde zaken van ongeletterden verneemt, men hen dikwijls niet gelooft, zonder zelfs na te gaan wat van hunne verhalen, hoe ongeloofelijk ze in den beginne ook mogen schijnen, toch waar kan zijn. Zulke verhalen worden gewoonlijk druk besproken, bespot, en eindelijk nog belachelijker en onwaarschijnlijker gemaakt dan ze reeds waren, en zoodoende wordt de nevel hoe langer hoe dikker, waarachter een ernstig onderzoeker dan verplicht is de kiem der fabel op te sporen, om te zien wat men daaruit afleiden kan, hoe men de zaak moet beschouwen, en welke bijzonderheden van het verhaal dan volkomen of gedeeltelijk moeten verworpen worden.