Reeds vroeg heeft de eigenaardige kleur van enkele deelen der IJszee, in zooverre zij zich van het gewone blauw of helder groen in andere deelen onderscheidde en dan toch niet door een of ander gezichtsbedrog, door licht of schaduw, diepte of ondiepte, gesteldheid van wolken of zeebodem bewerkt werd, de belangstelling der zeevaarders tot zich getrokken. De bekwame natuuronderzoeker ROBERT BROWN, die door zijne ontdekkingstochten door het binnenland van Vancouver eiland een zoo wel verdienden roem behaalde, heeft dit verschijnsel tot een onderwerp van onderzoek gemaakt en daarover in de botanische Maatschappij te Edinburg eene voorlezing gehouden, waarvan dr. A. PETERMANN in zijne Mittheilungen 1869, bl. 21, ons een uittreksel heeft gegeven. Wij willen daaruit het een en ander aan onze lozers mededeelen. De kleur van de Groenlandsche zee wisselt af van ultramarijnblauw tot olijfgroen, en van de volkomenste doorzichtigheid tot in ’t oog loopende ondoorzichtigheid. Deze veranderingen zijn niet voorbijgaand, maar bestendig. SCOREBSY hield het er voor, dat dit gekleurde water wellicht een vierde van de zeeoppervlakte tusschen den 76sten en 80sten breedtegraad besloeg. Het is, zooals hij opmerkt, door de werking der stroomen aan plaatsveranderingen onderworpen, maar komt in zekere stre- ken elk jaar weder voor. Somtijds is de overgang van blauw tot groen door tusschentinten over eene ruimte van 3 of 4 zeemijlen nauwelijks te merken; dan weder kan men de grens tusschen de verschillend gekleurde wateren duidelijk zien. De ondoorzichtigheid van het water is op sommige plaatsen zoo sterk, dat voorwerpen, slechts eenige voeten beneden de oppervlakte, niet gezien kunnen worden. JOHN DAVIS merkte op, dat het water in de streek, die naar hom genoemd wordt, “zwart en stinkend was als in een stilstaanden poel.”