In de laatste halve eeuw heeft de natuurwetenschap, zoowel op technisch gebied, als met betrekking tot de theoretische verklaring der natuurverschijnselen, grooter vorderingen gemaakt dan in alle vroegere eeuwen te zamen. Schier onophoudelijk volgen de ontdekkingen elkaar op en bijna steeds zien wij theorie en practijk in de schoonste harmonie samenwerken, hare uitkomsten wederkeerig aanvullen en alzoo een grootsch en machtig geheel vormen, dat den gewichtigsten invloed uitoefent op de meest verschillende takken der wetenschap en der samenleving. Voor den vooruitgang onzer theoretische kennis der natuurverschijnselen beeft wellicht geene ontdekking gewichtiger gevolgen gehad dan de bepaling van het mechanisch aequivalent der warmte en de ontdekking der wet van het behoud van arbeidsvermogen. Deze wet is de hoeksteen, waarop het groote gebouw der moderne natuurwetenschap is opgetrokken en zij heeft op de meest verschillende onderdeelen daarvan niet alleen de volledigste toepassing gevonden, maar ook de schoonste uitkomsten opgeleverd in de practijk.