Wij ontvingen van den Heer A. J. L. DE ROOCK te Bergen op Zoom de volgende mededeeling, waaraan wij een plaats inruimen, omdat de invloed van zekere ziektetoestanden op de kleur on den vorm van het haar, die ook bij menschen soms wordt waargenomen, in dit geval bijzonder sterk is geweest en daarom de aandacht verdient. “Een geit, een mooi driejarig dier, met gitzwart, glanzend haar, raakte op een dag, omstreeks het begin van Maart, los en liep don stal uit naar een heesterperk, waar ’t geen ander groen vond dan Rhododendrons, Taxus baccata en Thuya’s. Van al die heesters, die voor geiten en schapen, naar beweerd wordt, vergiftig zijn, had het gegeten. Reeds des namiddags werd het dier hevig ziek en braakte alles uit wat het at of dronk, ook melk; zoodat ik dacht, dat het zou sterven. Dit braken hield, afnemend, een kleine veertien dagen aan, toen herstelde de geit, doch het haar was dof geworden. Bij het ruiven ontwaarde ik, dat zij in plaats van haar glanzend, glad, zwart haai, krullend, rossig haar terug had gekregen; ’t volgend jaar was het krullen minder en de kleur zwarter, en eerst bij de derde ruiving of verharing had zij haar glad, zwart haar terug.”