Van alle hemelligchamen is er zeker geen, hetwelk ons zulk eene goede gelegenheid aanbiedt om met zijne natuurlijke gesteldheid bekend te worden, als de maan, de trouwe satelliet, die onze aarde op hare baan rondom de zon vergezelt. Men mag het er met regt voor houden, dat zij in onze onmiddellijke nabijheid is geplaatst. Op haren versten afstand toch is zij slechts 55,000 mijlen van onze aarde verwijderd, terwijl zij in haren naasten stand haar zelfs tot op 48,000 mijlen nadert. Haar gemiddelde afstand bedraagt 51,800 mijlen, ongeveer 30 malen de middellijn onzer aarde. En wat is een afstand van 50,000 mijlen bij de ontzaggelijke afstanden, die de sterrekunde ons doet kennen? Bovendien vertoont zij zich aan den hemel als een vrij groote schijf met eene middellijn van 32 minuten. Reeds met het bloote oog kunnen wij haar gelaat naauwkeuriger opnemen, dan bij andere planeten met de sterkste kijkers kan geschieden. Wij hebben dus het regt te verwachten, dat wij van haar een vollediger kennis kunnen verkrijgen, dan van eenig ander ligchaam aan den hemel. De afstand, waarop zij van de aarde is verwijderd, verdwijnt bijna, als wij dien vergelijken met den afstand der zon , die 400 malen verder van ons staat. Wij mogen derhalve onze maan met opzigt tot het licht en de warmte, die zij van de zon ontvangt, in gelijken toestand geplaatst achten, als onze aarde. Dat zij nu eens 50,000 mijlen nader aan de zon, dan weder 50,000 mijlen verder van haar af staat, dan onze planeet, kan in den licht- en warmtetoestand op haar, vergeleken met dien op onze aarde, geen aanmerkelijk verschil maken.