Over het merkwaardig kunstvermogen van dit dier geeft BATES in zijne reis langs den Amazone-stroom het volgende berigt¹). Toen ik gedurende de grootste hitte in de middaguren in de schaduw rustte, zegt hij, nam ik met voel genoegen den arbeid der zaudwespen waar. Eene kleine bleekgroene soort (Bembex ciliata) was in de nabijheid der Mapiri-bogt zeer menigvuldig. Deze kleine aardwerkers graven met hunne zeer stevig gebouwde en met een rand van stijve borstels voorziene voorpooten, met eene wezenlijk verwonderlijke snelheid, en het zand, dat zij uitwerpen, komt onder hunne ligchamen met een onafgebroken stroom te voorschijn. Zij leven afgezonderd en elk wijfje arbeidt voor zijne eigene rekening. Eerst maakt het een gang van twee tot drie duimen lengte in eene scheeve rigting van de oppervlakte naar beneden; dan komt het weder te voorschijn en gaat eenige malen rondom de opening, alsof het zien wilde, of alles goed gemaakt is; doch eigenlijk, zooals ik geloof, om zich de plaats te merken, opdat het die weder kan vinden. Daarop vliegt de vlijtige arbeidster weg en keert somtijds reeds na weinige minuten terug, somtijds ook na eene afwezigheid van meer dan een uur, met eene vlieg tusschen de kaken, welke zij in haren ondoraardschen gang brengt. Als zij dan weder te voorschijn komt, wordt de opening van den gang zorgvuldig met zand gesloten. Terwijl zij beneden was, heeft zij een eitje op het ligchaam der vlieg gelegd, ’t welk den worm, zoodra hij uit het eitje kruipt, tot voedsel dient. Voor zoover ik nagaan kan, maakt de zandwesp voor elk ei, dat zij legt, een bijzonder gat; ten minste vond ik in twee of drie, die ik opende, altijd maar ééne vlieg.