Het verdere gebruik door de spinnen van hare draden gemaakt is vrij veelvuldig. Overal waar zij gaan, houden zij zich daarmede stevig bevestigd. Wanneer ze daar langs niet regtstreeks in de hoogte kunnen klimmen, doen zij het soms op eene middellijke wijze, vooral om tegen gladde voorwerpen te klonteren. Ik heb dit zelf nog nimmer waargenomen, maar men zegt, dat zij dan telken reize, door het achterlijf omhoog tegen den wand te zetten, een vast punt of sport weten te maken, waar langs ze eindelijk naar boven geraken. Zij wikkelen niet alleen hare prooi in het spinsel, maar bekleeden ook daarmede hare eijeren, terwijl in hare cocons meer dan ééne soort van rag wordt gevonden. Deze laatste, de cocons, zijn in het algemeen bolvormig of plat eirond. Alleen bij sommige soorten vindt men ze hoekig, ook peer- en zelfs stervormig. Meestal zeer zacht en fijn, zijn er onder de kaatsten, die eene buiten-laag bezitten, zoo vast als perkament. Niet alleen zijn deze bewaarplaatsen voor hare oijeren merkwaardig, maar ook dikwijls de eigene vorm der woningen, in welke zij zich zelve beveiligen. Zoo bestaan er spinne -nesten, in den vorm van eene lange beurs, waarvan het eene einde in den grond, het andere daar buiten ligt. Andere vertoonen den bouw der bekende hangende wespen-uesten. Het blokvormig en met lucht gevulde nest van de ware water-spin, onder den waterspiegel geplaatst, is mij gebleken waterdigt vervaardigd te zijn. Even zoo is er eene Plectanus-soort. , die zich in de tropische gewesten weet vrij te waren tegen de dáár inheemsche stortbuijen. Deze vervaardigt een nestje in den vorm van een omgekeerd peperhuis, hetgeen uitwendig met eene soort van vernis is overtogen, en met de punt bovenwaarts is gerigt. Zij bezit alzoo hieronder eene parapluie-vormige schuilplaats. Maar wanneer er van kunstige spinne-nesten wordt gehandeld, dan mag ik niet zwijgen van de trouwens meer algemeen voorkomende nesten met valdeuren. Er zijn namelijk, en dit is opmerkelijk, in al de werelddeelen, met uitzondering van Azië, enkele soorten van het geslacht Mygale of daaraan grenzende spinnen, die den algemeenen naam hebben verkregen van “valdeur”-spinnen, ook wel van “metsel”-spinnen M. caementaria, fodiens, nidulans, Actinopus aedificatorius. , enz.). Hare nesten bevinden zich, rolrond, of soms eenigzins bogtig, ter diepte van 10 tot 20 Ned. duimen in den grond, met eene doorsnede van omstreeks 2 Ned. duimen of meer. Zij zijn, bij sommigen, geplaatst in een vooraf gegraven put, waarvan de wanden met eene eigene kleefstof, zoogenoemd cement, zijn overtogen. Het nest zelf is van spinrag gemaakt, doch van binnen bekleed met eene fijnere rag-soort, zoo zacht als satijn. Wat nu aan deze nesten de hooge aandacht, en zeer te regt, heeft gaande gemaakt bij alle natuuronderzoekers, onder welden vooral de verhandeling van westwood, in de Transactions of the entomological society, over den kunst-arbeid van Actinopus aedificatorius , verdient te worden nagelezen, zijn de daaraan voorkomende deuren. Gelijk met den beganen grond toch, zijn deze nesten gesloten met een nu eens cirkelrond, bij anderen ovaal, deksel. Zelfs zijn er met twee, op of in elkander geplaatste deksels. Deze deksel of deur is vervaardigd uit een 20 tot 30-tal afzonderlijke, in elkander passende laagjes spinrag, — even als men dit ziet bij sommige schaalgewigten, — waartusschen aarde, zand of kleine steentjes, voor de stevigheid, zijn ingemetseld. Aan de randen is het deurtje schuins bijgewerkt, zoodanig, dat het juist past in de opening of monding van het nest, dat dáár ter plaatse evenzeer iu eene schuinsche rigtiug verloopt. Aan de ééne zijde nu is het deksel vastgehecht, met meer of minder veerkrachtige spin-draden, bij wijze van een scharnier, zoodat hot zich, geopend zijnde, van zelf toesluit. (Het geheel wordt wel eens vergeleken met het slot van eene oester-schelp). Aan de binnenvlakte eindelijk dezer zoo kunstige valdeur, bevinden zich, volgens eertige waarnemers, gaatjes of zelfs ringetjes, doch volgens Westwood, slechts kleine verhevenheden, welke de spin dienstig zijn, om, in haar nest zijnde,-hare woning gesloten te kunnen houden. Daartoe slaat het diertje de haken zijner voorpooten en kaken in deze verhevenheden, terwijl het zich met de vier achterpooten aan den binnenwand van het nest zelf vastklemt. Op die wijze geplaatst, zoude er eene betrekkelijk aanzienlijke krachtsuitoefening noodig zijn, om het deksel te openen.