denkt men onwillekeurig, al heeft DE GÉNESTET met zijne ondeugende formule waarschijnlijk niet in de eerste plaats de natuurwetenschappen op ’t oog gehad. Daar waren wij nu met onze Fugger-Deluc-theorie¹ omtrent het ontstaan der ijsholen vrij wel ingenomen en zelfs ten naastenbij dankbaar en voldaan, en ziet, daar komt in de jongste aflevering van Petermann's Mittheilungen EMIL TERLANDAY, leeraar aan het gymnasium te Köszeg in Hongarije, ons verzoeken, revisie toe te staan van de volgens hem niet meer houdbare leerwijze. Geheele en volkomen wegcijfering der sinds de laatste jaren gevolgde meening is intusschen ook zijn doel niet. Hij geeft toe, dat de denkbeelden van dr. SCHWALBE voor een groot deel recht van bestaan hebben en heeft geen bezwaar, het goede in de uiteenzettingen van DELUC, bevestigd door de waarnemingen van FUGGER en TROUILLET, over te nemen, en wil eigenlijk van dezelfde materialen het wetenschappelijk stelsel opnieuw overeindzetten. Alzoo verdient zijne redeneering te dezer plaatse mededeeling. TERLANDAY was in de verschillende jaargetijden van 1892 in de gelegenheid, gedurende eenige dagen achter elkander waarnemingen te doen in de beroemde ijsgrot van Szilicze in bet Grömörer-comitaat van Hongarije. De grot, die eene afbellende, lichte ruimte vormt, bevindt zich op een half uur afstands van Szilicze. Om tot haar door te dringen, moet men afdalen in eene kleine doliene¹, die in het vlakke veld ligt en aan wier zuidelijk einde ter zijde hooge rotswanden en -zuilen te voorschijn komen, terwijl zich aan den voorkant eene hooge rotsvlakte verheft, in wier basis de ruime ingang tot de grot is gelegen.