Nu is het winter. Geen wandelen kan den vriend van het rijke plantenleven meer behagen. Tenminste wanneer hij niet den blik gewend heeft aan het beschouwend leeren kennen der mikroskopische gewassen; mossen en zwammen, wieren en korstmossen. Een gedeelte daarvan tiert welig in het koude jaargetijde; doch ik wilde spreken over iets anders. Ik wilde iets in het midden brengen over bloemen, die in beteekenisvolle verscheidenheid van kleuren en vormen onzen blik boeien — de bloemen van den winter. Slechts enkelen verschaffen zij genot, de enkelen die leerden opmerken, die behagen scheppen in het plantenrijk.