In het nummer van Augustus 1904 van dit tijdschrift, waarin ik een kort overzicht gaf van Mendel’s wet dor erfelijkheid, gaf ik op bladz. 338 als mijne meening te kennen dat „na een groot aantal jaren, proefnemingen, als door Mendel beschreven tot andere resultaten zullen leiden, omdat de praeponderantie van de wilde soort op de variëteit afhankelijk moet zijn van den duur waarin deze laatste rein is voortgeteeld. Zooals men weet vond de abt GREGOR MENDEL dat bij kruising van planten der oorspronkelijke soort met die van een der variëteiten, welke dan ook, alle daarvan komende hybriden de uiterlijke kenteekenen der oorspronkelijke soort hadden. Deze ontdekking, alsmede de volgende generaties der hybriden, deden hem besluiten zijne proefnemingen mede te deelen in de zittingen der natuurkundige vereeniging te Brünn op 8 Februari en 8 Maart 1865, waarna bovengenoemde gevolgtrekking als de Wet van MENDEL bekend is geworden. Hij nam voor zijn proeven 34 meer of minder verschillende erwtenvariëteiten, die hij vooraf aan een 2-jarige proefneming had onderworpen, om te of deze zich onveranderd voortkweekten.