Gedurende zijne beroemde derde wetenschappelijke reis door Borneo (1898—1900) heeft Professor Dr. A. W. Nieuwenhuis wederom eene belangrijke collectie visschen verzameld. Het zijn 534 uitstekend geconserveerde exemplaren, vertegenwoordigende 10 families, waaronder 1 nieuwe; 37 geslachten, waarbij 3 nieuwe; 88 soorten, waarvan 38 nog onbekend waren en 5 nieuwe variëteiten. Deze collectie is niet alleen belangrijk om het groote aantal nieuwe vormen, maar ook omdat ze uit een landstreek komt, waar vreemdelingen nog niet doorgedrongen waren, zoodat men kan verwachten, dat de fauna er nog niet met vreemde elementen vermengd en dus nog zuiver typisch was. Professor Nieuwenhuis was de eerste Europeaan, die het met succes waagde in Centraal Borneo door te dringen. Genoemde visschen zijn bijeengebracht: uit de Bongan, eene bronrivier van de Boven-Kapoeas; uit de Boelit, zijtak van de Bongan, uit de Boven-Mahakam, uit de Howong en de Bô, zij-rivieren van de Boven-Mahakam; en uit de Boven-Kajan. Aan de hand van deze collectie, die ik het voorrecht had te mogen beschrijven in de »Notes« van het Leidsch Museum, volume XXVII, pp. 1—304, en gebruik makende van de resultaten, die reeds bekend waren door den ijver en de werkkracht van vroegere koene reizigers en ichthyologische geleerden, heb ik de vischfauna van Borneo uit een vergelijkend en historisch oogpunt nader beschouwd en ik deel hier gaarne een beknopt overzicht daarvan mede. Niet ondienstig lijkt het mij echter vooraf in het kort de algemeene verspreiding van de zoetwatervisschen in onzen Oost-Indischen Archipel, waarvan Borneo het grootste eiland is, te behandelen.