Het is een bekend feit — en iets wat zich trouwens ook zeer goed laat begrijpen — dat de planten bij haren groei eene zekere kracht ontwikkelen, vaak voldoende om toevallige bezwaren, die dien groei in den weg mochten staan, te overwinnen. In vele gevallen is het den waarnemer gelukt die kracht zelfs nauwkeurig te bepalen en is het gebleken dat zij inderdaad niet onbeduidend mag genoemd worden. Dat evenwel de kracht door een paddestoel, bij haren groei ontwikkeld, van eenig aanbelang zoude zijn, komt, oppervlakkig geoordeeld, onwaarschijnlijk voor, en toch bleek het mij onlangs dat deze vrij belangrijk is, ten minste bij de soort, wier groei ik te Batavia de gelegenheid had waar te nemen. Zooals bekend is vindt men in de Europeesche woningen in Oost-Indië eene voorgalerij, die in den regel bevloerd is met vrij zware baksteenen, die ± 3 dM. in ’t vierkant meten en 3 cM. dik zijn. Die steenen vloeren zijn doorgaans in de voorgalerijen niet met de bekende rottanmatten bedekt, die anders in Indië in plaats van tapijten gebruikt worden. Nu trok het mijne aandacht, dat vier der stoenen in mijne voorgalerij in hun ontmoetingspunt werden opgelicht, niettegenstaande de voegen nog niet lang geleden door een metselaar waren bijgewerkt. In de veronderstelling, dat dit oplichten der vloersteenen moest worden toegeschreven aan de gevreesde witte mieren (termieten), verzocht ik mijnen huisgenooten die steenen niet in orde te laten brengen en ze zelfs geheel onaangeroerd te laten, daar de witte mieren, zoo zij zich in haren arbeid gestoord zagen, de vlucht zouden nemen, om elders meer ongestoord hare vernielzucht te kunnen botvieren, in welk geval het zeer wel had kunnen gebeuren, dat zij niet buiten- maar binnen’shuis zich een uitweg hadden zoeken te banen, waardoor natuurlijk mijn inboedel groot gevaar zoude goloopen hebben gedeeltelijk vernield te worden. Want het is inderdaad voor iemand, die het niet bij ondervinding weet, onbegrijpelijk, welke ontzettende verwoestingen deze kleine diertjes, die trouwens altijd in talrijke legers komen opzetten, in één enkelen nacht kunnen aanrichten. Heeft men het geluk wakker te worden, dan hoort men duidelijk hun geknaag en bestaat er kans hen te verjagen, maar is dit niet het geval, dan werken zij ongestoord door en verwoesten bijna alles wat zij machtig kunnen worden. Met opzet zeg ik bijna alles, want sommige houtsoorten, o. a. het bekende Djatiehout, worden niet door hen aangetast, evenmin als het japansche kamferhout. De steunen dan bleven onaangeroerd, en dagelijks was ik in de gelegenheid waar te nemen, dat zij hoe langer hoe hooger werden opgelicht. Eindelijk, na verloop van een paar weken, was één der steenen wel een decimeter hooger geworden, terwijl de drie overige slechts eenige weinige centimeters waren gerezen. Daardoor kreeg ik gelegenheid, zonder aan den steen te raken, eens te zien wat de vermeende witte mieren daaronder toch wel hadden uitgevoerd, en nu bleek het mij, dat mjjn vrees voor die schadelijke insecten in dit geval geheel ijdel was geweest. Immers in stede van opgeworpen aardmassa’s, die ik verwachtte te zullen zien, ontdekte ik eene reusachtige paddestoel.