Ter voltooijing van mijne vroeger geleverde beschouwing van het menschelijk ligchaam deel ik thans het volgende mede over de natuurlijke evenredigheden daar van. Reeds van ouds heeft men in het belang der beeldende kunsten vaste regelen voor de evenredigheden des menschelijken ligchaams trachten te vinden. De oude Egyptenaren bezaten zulke regels, en pastten zelfs gedurende drie tijdperken ook drie verschillende regels op het ligchaam toe. De oudste, welke tot ongeveer 3000 jaren voor Ch. opklimt, deelt de lengte des ligchaams, van de voetzool tot het voorhoofd , — dus zonder schedelgewelf, — in zes voetlengten. De tweede, uit den bloeitijd der Egyptische kunst, verdeelt elke voetlengte in drie deelen, zoodat de geheele lengte des ligchaams, altijd weder zonder schedelgewelf, achttien zulke onderdeden bedraagt, waarbij de plaatsing van de knie ook anders wordt, dan volgens den eersten regel. De derde, uit den tijd der Ptolemaeussen, neemt zeven voetlengten, dus eenentwintig derde deelen eener voetlengte aan. Bij den tweeden en derden regel werden uit de onderverdeelingen der voetlengten kwadraten gevormd, binnen welke de geheele figuur werd ingesloten. Deze laatste evenredigheidsregel is door demon ontdekt en afgebeeld; de kennis der beide anderen en de naauwkeurige vergelijking van alle drie zijn wij aan Lepsius verschuldigd 1). — De Grieken bezaten insgelijks zulke regelmaten, gelijk te verwachten was bij eene natie, die de beeldhouwkunst tot de hoogst mogelijke volmaaktheid wist te brengen. De beroemdste van allen is die van polykletus van Sicyon, een der beroemdste beeldhouwers uit den tijd van den hoogsten bloei dor Grieksche kunst. Hij vervaardigde een beeld, dat tot voorbeeld voor de juiste evenredigheden moest dienen, en door hem kanon, dat is, regelmaat genaamd werd, in navolging waarvan men dien naam aan alle dergelijke evenredigheidsregels gewoon is te geven. De kanon van Polykletus schijnt overeenkomst te hebben gehad met den jongsten Egyptischen kanon. — In don nieuweren tijd hebben vooral Leonardo da Vinci en Albert Dürer regels en voorschriften ter vervaardiging van wel geëvenredigde menschelijke figuren trachten te geven, en dit veld is na hen nog door vele anderen bewerkt, het laatst, zoo ver mij bekend is, door Carus en Zeising.